13 Die krokodil is al een tijd geleden overleden

Vanuit het raam in mijn appartement was er in het uitzicht een aantal dingen dat me fascineerde. Een ervan was het gebouw waar mijn vader bijna zijn hele leven had gewerkt. Bijna recht tegenover mijn raam, twee straten verderop, kon ik de witte, raamloze toren zien waarin mijn vader twintig jaar lang had gewerkt. Ik kan me herinneren dat mijn vader mij als kind verhalen vertelde over het gebouw zonder ramen, en ik had een beeld in mijn hoofd samengesteld waarin hij werkte zonder daglicht, de trappen binnen in het gebouw op liep en aan het eind van de dag eruit tevoorschijn kwam in het licht dat pijn deed aan zijn ogen. Ik werd erg gefascineerd door het feit dat ik in een appartement woonde met een goed zicht op precies dat ene gebouw, het gaf op de een of andere manier zin aan mijn leven.

Het andere wat zichtbaar was vanuit mijn appartement was een watertoren die boven op een gebouw stond enkele straten verderop en die in de opkomende zon glom als een juweel en me deed denken aan de bijnaam voor New York: Gotham.

Wat ik ook vanuit mijn raam kon zien was het zwembad van een fitnessclub in de flat die precies aan de overkant van de straat stond. Ik zag het zwembad niet echt, maar wel de weerspiegeling ervan in het spiegelplafond van de fitnessclub. En in die weerspiegeling zag ik vaak een enkele zwemmer die baantjes trok in het verder verlaten zwembad. De zwemmer was er bijna elke ochtend tussen zeven en acht. In mijn gedachten was deze eenzame zwemmer, die ik alleen als weerspiegeling zag, een mens gevangen in het licht, de belichaming van de eenzaamheid in een grote stad als New York.

Terwijl ik me voorbereidde op het plegen van een telefoontje naar het schuldsaneringsbureau, voelde ik me als de zwemmer in het weerspiegelende zwembad. Ook ik was klein, van mijzelf verwijderd, bang en alleen. Ik was ontzettend bang om mezelf aan te kijken en ik was bang dat als ik het deed, ik niets zou zien. Ik zag de zwemmer nooit het water in- of uitgaan; ik zag hem alleen duwen tegen de weerstand van het water.

Terwijl ik de telefoon oppakte, voelde ik een band rond mijn borst straktrekken en mijn ademhaling werd oppervlakkig. Mijn lichaam scheen in de alarmstand te gaan, een vlucht- of vechtstand. Bij elke hartslag was er het loodzware gewicht van angst dat zich uitstrekte tot mijn armen die plotseling lam leken te zijn geworden. De telefoon voelde loodzwaar aan. Ik wilde ophangen zoals ik al zoveel keren had gedaan. Maar deze keer deed ik dat niet. Ik hield vol en toetste het nummer in.

==

Toen ik de stem van de schuldsaneerder hoorde, was ik meteen opgelucht. Hij had een vriendelijke stem, helemaal niet zoals ik gewend was van iemand die zelfs maar zijdelings verbonden was met de wereld van kredietverstrekking. Hij vroeg me zelfs hoe het met me ging. ‘Niet erg goed,’ zei ik met een nerveus lachje. Ik was gewend geraakt aan de agressieve houding van de incassobureaus die betalingen uit me probeerden te persen.

Ik legde mijn situatie uit: ik schatte dat ik ongeveer achtduizend dollar aan schuld op mijn creditcards had staan. Hierbij zat niet mijn overzicht van American Express. Hij omschreef mijn schuldsituatie als ‘niet verschrikkelijk’, en wilde de rentetarieven van al mijn creditcards weten, die ik niet bij de hand had. ‘Je moet die informatie verzamelen en naar mij opsturen,’ legde hij vriendelijk uit. Ik weet zeker dat ik niet de eerste was die belde zonder deze tarieven onder handbereik te hebben.

De volgende stap was om mijn inkomsten- en uitgavenpatroon te bekijken om erachter te komen welk bedrag ik maandelijks kon aflossen. Terwijl ik berekende wat mijn inkomen de laatste maanden was geweest, voelde ik het bloed uit mijn hoofd wegtrekken. Om deze cijfers onder ogen te komen, de onweerlegbare einduitkomst, gaf me altijd een paniekgevoel. De realiteit van wat deze getallen betekenden, ging mijn voorstellingsvermogen bijna te boven. Ik wilde geloven dat ik me alles was ik kocht kon veroorloven. In feite wilde ik geloven dat ik me alles wat ik maar wilde kon veroorloven. In mijn verbeelding was er geen gat tussen wat ik verdiende en het beeld dat ik probeerde te tonen aan de buitenwereld. De schijn die ik probeerde op te houden ging over hoe ik wenste dat mijn situatie was en hoe deze werkelijk was.

Toen de schuldsaneerder de keiharde, echte getallen hoorde, was hij stil. Hij vroeg zich af hoe ik erin slaagde te leven. Hoe kwam ik rond? Ik had het overleefd terwijl ik op mijn tandvlees liep, van mijn lening van Sean, door te goochelen met betalingen. Achteraf gezien realiseerde ik me dat een behoorlijke hoeveelheid in het afgelopen jaar was terugbetaald, al die ‘cheques over de telefoon’-betalingen, die ik in paniek deed. Toch was ik telkens weer achteropgeraakt met betalen.

Het zou niet eenvoudig zijn, maar hij zei dat hij me kon helpen als ik die rentetarieven wist te achterhalen en hem de precieze cijfers gaf van hoeveel schuld ik had. Weer zorgde de gedachte eraan ervoor dat mijn hart op hol sloeg en mijn borstkas samengeknepen werd. Het gevoel deed me denken aan de keer toen ik aan het scubaduiken was en mijn wetsuit te strak was en door de waterdruk mijn ademhaling werd beperkt. Ik begon in paniek te raken onder water, omdat ik dacht dat ik de caissonziekte had. Na een paar seconden greep ik naar de rits en maakte gewoon het grootste deel van mijn pak open. De bevrijding volgde onmiddellijk.

Waar was de rits nu? Er was geen reden tot paniek.

Mijn schuldsaneerder legde uit dat met creditcardschulden waarop het van toepassing was (er waren twee kaarten waarmee hij me niet kon helpen om redenen die ik me niet meer voor de geest kan halen) van ongeveer achtenzestighonderd dollar en een grof geschat idee van mijn inkomen en maandelijkse kosten, hij dacht dat mijn betalingen rond de honderdvijfenzeventig dollar per maand zouden worden voor in totaal vierenveertig maanden. Dat leek wel een eeuwigheid. Ik zou jaren van mijn leven besteden aan het betalen voor spullen die waarschijnlijk nergens meer waren of die, ongebruikt, onder in mijn kast waren beland.

==

Er zijn zoveel eerste morgens voor verslaafden, zovele ‘vandaag gaat het anders worden’-morgens. Ik wilde niet dat morgen weer een van de andere vele morgens werd. Ik kon het me niet veroorloven om me te blijven wentelen in onschuld of te doen alsof er niets aan de hand was en me te verbergen achter ander zelfvernietigend gedrag. Niemand zou me komen helpen. Ik moest deze situatie zelf oplossen.

Ik weet niet precies waar mijn besluit die dag vandaan kwam. Het leek zich te hebben gevormd uit niets in het bijzonder en op hetzelfde ogenblik had ik het gevoel dat het al jaren in me geworteld was. Alles waar ik de afgelopen maanden doorheen was gegaan, bleek mijn besluit voort te stuwen als een bloem die onder de grond gevangen wordt gehouden en die uiteindelijk openbarst in het zonlicht.

De relatie met Udo was eindelijk beëindigd. Terwijl ze naar haar onherroepelijke einde sputterde, wist ik dat het – ondanks mijn protesten – iets positiefs was. Misschien was dat mijn laatste hoerageroep, mijn laatste bolwerk tegen hervorming. Nu ik me nergens meer toe kon wenden, trad mijn besluit om te veranderen eindelijk in werking.

Als ik in staat was geweest om me een therapeut te veroorloven, dan had ik met plezier uren over deze onderwerpen gesproken: mijn slechte keuzes, mijn financiële afhankelijkheid van mannen, mijn dwangmatige koopgedrag en de erop volgende financiële narigheid en mijn verdriet; ik had op dat moment met plezier deze dingen besproken. Ik wilde veranderen, ik voelde hoe het verlangen om te veranderen zich eindelijk in mij had genesteld. Ik was er eindelijk klaar voor om de moeilijke dingen onder ogen te zien.

Maar ik kon me geen therapeut veroorloven en ik wist niet hoe ik aan een vrijwilliger moest komen die het voor niets deed, en ik was er nog steeds niet van overtuigd dat mijn narigheid zelfs maar serieus zou worden genomen. Ondanks het feit dat ik begonnen was tijdschriftartikelen te lezen over de ernst van een koopverslaving, wist ik er nog steeds niet alles van. Zou een therapeut me zelfs maar serieus nemen?

Ik stond mezelf toe me gerust te laten stellen door de vriendelijkheid van de schuldsaneerder en accepteerde dat als de enige praattherapie die ik voorlopig zou krijgen. En in plaats van het gewoon daarbij te laten, probeerde ik mijn eigen therapie uit te vinden.

Ik deed andere dingen om voor mezelf plek te maken in mijn leven. Ik wist dat ik niet langer wilde vertrouwen op een beeld van mezelf dat in elkaar geflanst was uit tijdschriften en merkkleding. Hoe stak ik in elkaar? Hoe was mijn karakter? En wat was mijn wezen? Hoe meer ik shopte, des te minder er eigenlijk van mij bleek te zijn. Als je in mijn kledingkast keek, dan zag je kostuums van duizend-en-een mensen die niet echt bestonden. Ik wilde de vrouw zien die ik echt was, ik wilde dat ze in beeld kwam.

Aan de muur van mijn appartement hing een korrelige zwart-witfoto van een eenzame, schimmige figuur waar onderaan in het negatief het woord ‘Nobody’ was geëtst. Ik had die foto van een vriend gekocht, die me vertelde dat de reden waarom ik het beeld mooi vond kwam omdat ik me voelde als de figuur in het beeld. ‘Je voelt je een niemand,’ zei hij tegen me zonder een spoortje ironie in zijn stem. Ik ontkende dat en kocht de foto om hem te bewijzen dat hij het mis had. Het heeft sinds die tijd aan de muur gehangen van elk appartement waarin ik heb gewoond.

Ik haalde de foto van de muur en verving hem door familiekiekjes. Ik maakte een piramide van beelden met onder andere die van mijn moeder, vader en twee broers. Ik voegde er ook de foto aan toe waarop ik mijn moeder, gekleed in haar Russische prinsessenkostuum, aangaap. Ik hing er een foto bij van mij op het strand waarop ik dat afschuwelijke auberginekleurige badpak aanheb dat ik met mijn vader had gekocht. Ik was het zat om voor deze delen van mezelf weg te lopen en ik wist dat ik eraan herinnerd moest worden waar ik vandaan kwam om te weten wie ik was en wie ik zou worden.

Toen ik een bepaalde foto tegenkwam, ging ik meteen terug in de tijd. Het was een foto van mij waarop ik mijn Gloria Vanderbilt-spijkerbroek aanheb. Op die foto ben ik achttien, opvallend jong en engelachtig, en verbazingwekkend blond. Mijn haar is bijna platinablond en zit in een strakke paardenstaart. Ik draag een ajourtrui met v-hals, die de kleur van grapefruitsap heeft en bij mijn spijkerbroek past. De trui is namelijk afgezet met zachtlila bandjes. Mijn leren laarzen hebben de kleur van beschuit en er zit een soort cowboystiksel over de teen. Dat waren toen mijn favoriete laarzen en ik kan me herinneren dat ik ze bij deze broek droeg, maar ook bij een klokkende, wijdvallende wollen rok. Dezelfde outfit droeg ik ook op een avond toen ik naar Studio 54 ging. Ik had deze toen gecombineerd met een boa van paarse veren die ik nonchalant om mijn nek had geslagen en ik had geen idee hoe jong en blond ik was, maar ik voelde me goed omdat ik een merkspijkerbroek droeg ook al wist ik niet wat dat betekende of dat ik me op een keerpunt bevond. Toen bij de deur van de club een paparazzo foto’s van me wilde maken terwijl ik voorbij de fluwelen koorden liep, hield ik mijn hand voor mijn gezicht en mijn vrienden en ik lachten hier allemaal om, omdat ik slechts een meisje van Staten Island was.

Had ik dat verkeerd begrepen en dacht ik daardoor dat ik niets voorstelde?

==

Onderdeel van mijn overeenkomst met de schuldsaneerder was dat ik een boek over persoonlijke financiën en verantwoord creditcardgebruik van hem kreeg en vervolgens las. Ik ontving het boek met de post, samen met mijn betalingsoverzichtcontract. Ik weet nog dat mijn wangen rood kleurden terwijl ik door het boek bladerde. Het taalgebruik was kinderachtig en neerbuigend. Het maakte me kwaad. Het bracht me van mijn stuk.

Waar was de slimme meid gebleven die ik ooit was?

Ik was ooit een meisje geweest dat zestig uur per week werkte om haar aankopen contant te kunnen betalen. Ik was ooit een jonge vrouw geweest die zorgvuldig stroomdiagrammen bijhield van hoeveel geld ze precies verdiende en hoeveel ze schuldig was aan haar nieuw verworven creditcards.

En nu deed ik mee aan een cursus om mijn schulden in de hand te houden. Ik kreeg inmiddels ook betaald werk van Thomas. Ik schreef kopij voor zijn catalogus. Hoewel ik het vernederend vond, moest ik buigen onder de druk om geld te verdienen. De adviseur had me gewaarschuwd dat als ik afbetalingen zou overslaan, ik uit de cursus zou worden gegooid.

Opvallend genoeg bleef er in deze periode een regelmatige aanvoer van nieuwe creditcardaanbiedingen mijn brievenbus binnenstromen. Er waren starttarieven met nul procent rente, saldo-overschrijvingen en beloningen die allemaal werden gepresenteerd als verleidelijk snoep. Zelfs met mijn waardeloze kredietwaardigheid was ik nog steeds, tegen mijn zin in, een uitstekende creditcardklant. De kans was groot dat ik op een van deze aanbiedingen in zou gaan en dan weer in een bodemloze put zou vallen van boetes voor te laat betalen, boetes voor het overschrijden van het kredietsaldo en oplopende rentetarieven. Deze aanbiedingen stonden voor het geld dat ik zo wanhopig hard nodig had. Het kostte me enorm veel wilskracht om deze aanbiedingen te weerstaan.

Maar het lukte me.

==

Toen kwamen er andere fases in mijn herstelproces.

De eerste stap was natuurlijk om gewoon te stoppen met shoppen. Geen Barneys meer, geen Bergdorf’s of Bloomingdale’s. Geen bedevaartstochten naar Century 21 of pitstops bij Zara. Ik kan me niet meer met enige zekerheid voor de geest halen wanneer ik voor het laatst bij Linda Dresner was geweest, maar er was een laatste keer. Pas na jaren kon ik mezelf er weer toe brengen om buiten voor de etalage van Dresner te staan, en toen ik het deed, het was maar even, zag ik slechts een glimp van mijn eigen weerspiegeling in het glas.

Maar als er iets was wat er door het stoppen met shoppen duidelijk werd, dan was het wel de grote hoeveelheid tijd die deze activiteit in mijn leven in beslag had genomen. Hoeveel uren had ik besteed aan het uitgeven van geld, shoppen of het denken aan shoppen?

Als ik tegenwoordig de resultaten van onderzoeken over de gewoontes van koopverslaafden lees, herken ik daar mijn vroegere ik in. Volgens een onderzoek onder 280 mensen uitgevoerd door een schuldsaneerder in het Verenigd Koninkrijk gaf 37 procent aan dat winkelen een hobby was; 54 procent geloofde dat kopen haar gelukkig maakte; 33 procent raakte er opgewonden van. Een ander onderzoek op internet dat werd gehouden door de Britse Cosmopolitan liet zien dat 74 procent van de 778 vrouwen tussen de 19 en 45 jaar elke minuut aan winkelen dacht.

Ik ben me ervan bewust dat er mensen zijn die acht tot tien uur per dag besteden aan winkelen. Daar hoorde ik niet bij. Maar ik kon wel twee of soms drie uur per dag in winkels rondhangen. In de afgelopen twintig jaar ben ik waarschijnlijk bijna elke dag in een winkel geweest.

Ik herinner me dat ik een paar jaar na het overlijden van mijn moeder vaak naar de St. Patrick’s-kathedraal op Fifth Avenue ging om een kaarsje te branden. Na het aansteken van het kaarsje ging ik op een kerkbank zitten om te bidden of gewoon mijn gedachten op een rijtje te zetten. Dat lukte me niet zo goed. Al na tien minuten werd ik onrustig en moest ik weg. Omdat Saks Fifth Avenue precies naast St. Patrick’s ligt, stak ik, bijna op de automatische piloot, de straat over en liep naar de rijkversierde deuren van Saks. Daar zakte op bijna miraculeuze wijze mijn onrust en ik bracht uren, al dwalend, lusteloos, gedachteloos, door in de winkel.

==

Om de tijd te vullen die ik vroeger had besteed aan winkelen, ging ik lange wandelingen maken in Central Park. Als we ons onbewust overgeven aan de natuur, zo had Thoreau geschreven, dan zou zij ons in de juiste richting sturen. Lopen door het park was mijn manier om naar de juiste weg te zoeken.

Het was niet alleen dat de natuur me hielp, maar ook het feit dat ik er uren gratis in door kon brengen, het was daar niet nodig om geld uit te geven. Ik kon er helemaal alleen zijn met mijn gedachten.

Veel van deze gedachten waren verontrustend. Mijn algehele bezorgdheid gold voor mijn toekomstige welzijn, mijn financiële toekomst. Zou ik voortdurend genoeg werk hebben om mijn huur en mijn schulden te kunnen betalen?

Het was opvallend hoe ik er eerder in was geslaagd om bewuste gedachten over dit onderwerp te vermijden. Had ik zo met opzet de ernst van mijn probleem genegeerd? Ja, inderdaad.

Toch bleef het verlangen om te shoppen bestaan. Mijn verlangen om mezelf te hullen in de veiligheid van nieuwe aankopen die altijd de belofte van nieuwe kansen in zich droegen was niet zomaar verdwenen. Ik wist dat ik de talloze emotionele redenen voor mijn dwangmatig koopgedrag moest aanpakken, maar ik vroeg me nog steeds af hoe ik de confrontatie aan moest gaan. Ik weet nog dat ik me ontzettend ongemakkelijk voelde als ik zelfs maar dacht aan een leven zonder winkelen.

Er waren momenten waarop het verlangen het overnam.

Op een keer was ik in het centrum, in Canal Street, om een handtas van Tod’s te kopen. Ik was weer in de valkuil gevallen. Ik was geobsedeerd door één stijl in het bijzonder, dezelfde die Audrey had gekocht voor haar assistent, een ‘bonustas’, voor het goede werk dat ze had geleverd bij een recent afgerond project. Bij Tod’s op Madison Avenue kostte de tas bijna duizend dollar. In Canal Street kon ik een imitatie krijgen voor ongeveer dertig dollar.

Toen ik die dag naar het centrum ging, wist ik dat dit weer een impulsieve actie was. Als ik had nagedacht, zou ik het idee van de aanschaf van een handtas, welke dan ook, hebben verworpen. Ik zou aan mijn motto hebben gedacht en aan mijn besluit en mijn financiële situatie. Ik zou aan alle handtassen hebben gedacht, die al in mijn kledingkast hingen. Bovendien was ik erin geslaagd om tijdens de hele It-tassenperiode eind jaren negentig geen duidelijk herkenbare merken, overladen met logo’s of de tas van dat moment te kopen. In plaats daarvan ging ik voor tassen die minder herkenbaar waren en daardoor een langere houdbaarheidsdatum hadden. De tas van Tod’s was de It-tas op dat moment en ik hunkerde naar een slechte imitatie ervan.

Terwijl ik door de drukke straat liep, werd ik lastiggevallen door de schelle stemmen van kooplieden die riepen: ‘Prada’, ‘Gucci’, ‘Coach’ en ‘Vuitton’. De marktkramen waren afgeladen met handtassen, portemonnees, boodschappentassen, weekendtassen, sjaals en riemen, allemaal kopieën van de laatste mode. Overal waren de LV’s, de in elkaar verstrengelde C’s, de grote G en de trotse H te zien. Het was het complete alfabet van een brandend wereldwijd verlangen naar luxe: erbij willen horen. Daar was het, het echte spul en de neppers, voor mijn ogen stortte het in, de spullen waren verstoken van iets wat ze uniek had gemaakt, het vakmanschap, de geschiedenis, de exclusiviteit. Ze waren tot symbolen gereduceerd. Niets meer dan dat.

Ik liep op een van de kraampjes af en gaf mijn dertig dollar aan de verkoper. Het was niet veel geld; ik zou er niet failliet van gaan. Toch kreeg ik, terwijl ik dit deed, het gevoel dat ik ook iets symbolisch deed, misschien een laatste symbolisch gebaar in het theater van eigen makelij, in een stuk dat ik eindelijk tot een juist einde wilde laten komen.

De tas was niet eens mooi. Hij had de kleur van een voetbal en had vaag de vorm van een halve maan. De bekende noppen onder een voetbalschoen waar Tod’s om bekendstond zaten over de bodem van de tas verspreid en er zat een zakje aan de zijkant, misschien bedoeld voor een mobiele telefoon.

De tas werd in een plastic zak gestopt en ik nam hem mee naar huis. Ik zette hem in de kledingkast en heb hem nooit, maar dan ook nooit meer aangeraakt.

Die symbolische aankoop werd een grens, een duidelijke lijn voor wat ik beschouwde als het einde van mijn koopverslaving.

Ik had kopen gebruikt om mezelf te vermijden. Ik had kopen gebruikt om mezelf vorm te geven.

De uitdaging was niet slechts stoppen met shoppen, maar ook moest ik mezelf opnieuw in een context plaatsen als iemand die noch door haar koopvermogen noch door haar bezittingen werd gedefinieerd.

Onverwachts bekroop me de angst dat ik mijn moeder zou vergeten terwijl ik probeerde een nieuw beeld van mezelf te smeden.

Terwijl andere vriendinnen klaagden over dat ze zoveel op hun moeder begonnen te lijken of zich opwonden over ‘haar’ verregaande invloed op hun leven, beving mij plotseling een tegenovergesteld gevoel. Ik verlangde ernaar om mijn moeder weer te zien, al was het maar heel even.

Ik begon na te denken over andere herinneringen aan mijn moeder in plaats van ze simpelweg te vermijden. Dit werd een onderdeel van mijn herstelproces. Er was nog steeds geen wedergeboorte à la een feniks, maar ik wist dat ik de goede kant op ging. Doordat ik door het schuldsaneerdersbureau geconfronteerd werd met mijn schuld (het was fijn dat ik weer gewoon mijn telefoon op kon nemen), zag ik mijn kinderachtige houding ten opzichte van mijn financiële situatie in. Samen met de beëindiging van een slechte relatie was dit een positieve stap. Toch had een deel van mijn probleem te maken met mijn onverwerkte verdriet. Ik ging op zoek naar mijn moeder in plaats van weg te lopen voor de pijn door haar afwezigheid.

Dus ik zocht haar op de foto’s die ik had, in mijn herinneringen die ik van haar had en in de weinige bezittingen die ik van haar had geërfd. Ik probeerde me de spreuken en uitdrukkingen die ze graag gebruikte voor de geest te halen zoals ‘altijd blijven lachen’ en eentje over ‘erin blijven geloven’. En dan waren er natuurlijk haar opvattingen over luxe. ‘Ik kan me de luxe van tranen niet veroorloven,’ zei ze altijd. Ik had haar eens gevraagd wat ze daarmee bedoelde. Ze legde uit dat als je tijd had om te huilen, het niet zo erg kon zijn. ‘Als dat wel het geval was, zou je het te druk hebben om er iets aan te doen,’ had ze gezegd.

Ik begon ook boeken door te bladeren die van haar waren geweest en in boeken te kijken die ze mij had gegeven toen ik kind was. Zo was er The Golden Treasury of Poetry, een cadeau voor mijn tiende verjaardag waarin ze rechts bovenaan op de eerste pagina mijn naam had geschreven als zijnde de eigenaar van dit lijvige boekwerk. Er waren twee boeken van schrijvers met dezelfde achternaam, Lee. Haar exemplaar van Spaar de spotvogels dat mijn broer had weten te bekladden met zijn kinderlijke tekeningen; de lange loop van een geweer van een jager die gericht was op een vogel in de lucht. En dan was er haar exemplaar van The G-string Murders, een detective geschreven door de extravagante Gypsy Rose Lee. Deze boeken waarvan de achternaam van de auteurs hetzelfde was, maar die toch heel andere persoonlijkheden waren, deden me denken aan mijn moeders brede smaak.

Er waren ook andere boeken, verschillende boeken, die me herinnerden aan de verschillende aspecten van haar persoonlijkheid. Zo was er haar exemplaar van Gayelord Hausers Treasury of Secrets, een kloek boekwerk dat ze had gekaft met een geborduurd, juten omslag. Het boek was echt een heilig voorwerp, gevuld met gedateerde schoonheidsadviezen. Maar dat boek bracht weer bepaalde beelden van mijn moeder boven waarvan ik dacht dat ik ze vergeten was: in de keuken terwijl ze haar gezicht stoomde boven een grote kom met kruiden; met een handdoek om haar haren gebonden nadat ze ze met een mayonaiseconditioner had behandeld.

En dan waren er natuurlijk ook haar oude tijdschriften, de modetijdschriften die ik had weten te redden en met me mee had gesleept van appartement naar appartement, van huwelijk tot scheiding, van de Hamptons en weer terug naar Manhattan. Het waren juist deze tijdschriften die alle foto’s bevatten van de fotografen, onder wie Scavullo en Newton, die zo’n onuitwisbare indruk op me hadden gemaakt.

Ten slotte waren er kledingstukken en sieraden die van mijn moeder waren geweest. Die lagen tussen die van mij in de kledingkast. Ik had geen moeite gedaan om deze dingen uit te zoeken of ze een eigen plek te geven. In plaats daarvan had ik ze tussen mijn eigen stapels coltruien en t-shirts gelegd of in de rommelige stapel van zelden gedragen broeken, joggingbroeken en krappe hemdjes. In totaal waren er slechts vier kledingstukken van haar die ik had bewaard: een trui met daarop zwart-witte cirkels met grote plastic knopen (heel erg Mary Tyler Moore), een paarse haltertop, haar maan- en sterrenbloes van Betsey Johnson en haar zwarte, satijnen wijde broek.

==

In het enige notitieboekje dat ik van mijn moeder heb, een die haar eigen gedachten en woorden bevat, had ze geschreven: ik vond dat ik moest veranderen en dat deed ik én hoe!

Toen ik deze woorden enkele jaren na haar overlijden las, schrok ik. Ik had geen idee waar ze het over had. Had dit iets te maken met haar geheim, dat gereserveerde deel van haar dat ik altijd probeerde te bereiken? Op een bepaalde manier sneed de zin hout: mijn moeder was verslingerd aan ‘verbeter jezelf’-regimes, lang voordat ze een Amerikaans fenomeen werden. Maar wat wilde ze zo graag veranderen?

Toch besloot ik deze zin tot mijn lijfspreuk te maken en mijn moeders woorden waar te maken.

Er stonden me andere uitdagingen te wachten.

Toen een Franse regisseur, die me al bijna een jaar lang achternazat, op een avond op een feestje waar ik ook was opdook, was ik tot mijn verrassing blij om hem te zien. Het was op een feestje in de meubelzaak Maurice Villency op Madison Avenue.

In een gang op het overvolle feestje stond ik te kijken naar wat zich binnen afspeelde. De ruimte was bomvol en gonsde van opwinding. En zoals Andy Warhol zag ik mezelf gedag zeggen tegen heel veel mensen die mij begroetten. Maar die avond vermoeide het me allemaal. Ik was moe van het spreken met mensen die niet echt om me gaven of niets gaven om wat ik te zeggen had. Toch was ik daar en voedde mijn ondervoede ik met hamburgertjes en zalmtaartjes, en gratis glazen champagne. Ik was een van die excentrieke New Yorkse vrouwen geworden die alleen maar zulke feestjes bezoeken om te kunnen eten.

Of misschien was het probleem dat ik niet langer een nieuweling was. Er was een tijd geweest waarop deze feestjes spannend, ja zelfs stimulerend waren. Nu kon ik, terwijl ik de kamer rondkeek, zien dat het niets voorstelde.

De menigte deinde op zijn gebruikelijke manier, een komen en gaan van dienbladen vol voedsel en drank, de temperatuur of het verschijnen van een minder bekende beroemdheid. Hier waren we weer eens, in een meubelzaak en wat vierden we eigenlijk? Ik had geen flauw idee. Moest elke nieuwe meubelcollectie gevierd worden?

Ik zag de Franse regisseur aan de overkant van de ruimte staan en er ging een golf van verrukking door me heen. Dit was helemaal nergens op gebaseerd: ik kende de man amper en had bijna een jaar lang duidelijk zijn avances vermeden. Maar nu was ik er opeens klaar voor om hem de tijd van zijn leven te bezorgen, omdat ik eenzaam was.

Mijn afspraakje met de Fransman was op een dinsdagavond. We zouden gaan dineren bij Jean Georges, waar veel van de recente gebeurtenissen van mijn leven zich schenen af te spelen. Ik had één outfit die ik vaak droeg in die tijd, omdat hij veilig was. Wat ik bedoel met veilig is dat ik het kon dragen en niet het gevoel had dat het te gedateerd was, uit de mode of slordig. Het was een rode zijden rok die ik in 2001 had gekocht, in het Franse kustdorpje Rochelle. Ik combineerde het met een rood-blauw geblokt poloshirt. Toen ik een interview had gedaan met Paris Hilton voor een tijdschriftartikel, was het shirt haar opgevallen en ze had me er een complimentje over gemaakt. Ik zag dat als een teken van hipheid, dat ik geslaagd was. Het shirt zou ermee door kunnen.

Toen ik in het restaurant aankwam, was de Fransman er al. Hij had wat te drinken genomen aan de bar. Hij stond op om me te begroeten, kuste me en stelde voor dat we meteen aan onze tafel plaats zouden nemen.

Zodra we waren gaan zitten, begon ik een idee te krijgen van zijn onaangename persoonlijkheid. Hij zeurde over de presentatie van een bord met brood en olijfolie, hij commandeerde de ober alsof hij een drilinstructeur was. Wilde hij indruk op me maken? Sommige mannen denken dat vertoon van gezag lustopwekkend werkt. Hij bekeek zijn voorgerecht, groenten in bladerdeeg, met argusogen. ‘Het is niet goed,’ zei hij en hij wilde het terugsturen. De wijn had volgens hem ‘niet de juiste temperatuur’.

Tegen de tijd dat het dessert werd geserveerd, was hij wat rustiger en konden we een paar keer met elkaar lachen en elkaar beter leren kennen. Hij sprak over zijn moeilijke jeugd, zijn afwezige vader, hoe hij Frankrijk miste en hoe blij hij was dat ik eindelijk zijn uitnodiging voor een etentje had aangenomen. Naïef genoeg hapte ik en begon aan mijn eigen klaagzang. Op dat moment in mijn leven was ik eenzaam en bang, en mijn wens om dichter bij een man te zijn, deed voor de zoveelste keer mijn gevoel voor zelfbescherming teniet. Ik had de man op het eerste gezicht niet erg aardig gevonden, en daarom had ik zijn avances bijna een jaar lang afgeslagen. Toch zat ik hier, in al mijn wanhoop, mijn hart te luchten.

Ik had mijn handen samengevouwen op tafel gelegd terwijl ik sprak. Op een bepaald moment boog de Fransman zich naar voren en pakte ze. Hij hield mijn linkerhand in de zijne en toen begon hij de binnenkant van mijn arm te strelen. Het voelde kalmerend aan en het moedigde me aan om te blijven praten. Even later besefte ik dat het strelen was gestopt. De Fransman bestudeerde de pols waaraan ik het Jaeger LeCoultre-horloge droeg. Dat horloge was het laatste kerstcadeautje van Thomas geweest.

Ik legde uit dat het een Reverso-horloge was, het soort dat in eerste instantie ontworpen was voor polospelers, en dat het bandje van krokodillenleer was.

De Fransman tilde mijn arm een beetje op en hield mijn pols dichter bij zijn gezicht. Ik dacht dat hij mijn arm of mijn hand ging kussen, of iets anders dat net zo flirterig en Frans was. In plaats daarvan zei hij: ‘Die krokodil is al een tijd geleden overleden’, en hij legde mijn arm weer neer op tafel. Het was waar, die krokodil was lang geleden overleden.

‘Ja, dat is zo,’ zei ik en ik dwong mezelf te giechelen over dit feit. De Fransman glimlachte zwakjes.

Hij riep de ober en betaalde de rekening. We liepen naar buiten, recht het rumoer van Columbus Circle in. Ik was blij met al deze straatgeluiden als afleiding en de relatieve duisternis van de avond die alles verborg wat misschien nog meer verkeerd aan me was. Hij kwam achter me staan en hield me stevig vast en kriebelde met zijn neus in mijn nek. We liepen naar mijn appartement en toen we langs de drogist Duane Reade liepen, zei ik dat ik even een paar dingen moest kopen. ‘Ik wacht buiten wel,’ zei hij.

Ik stond in de rij met toiletpapier, tandpasta en koffie. Ik wist niet zeker of hij mee zou gaan naar mijn appartement. Ik moest deze spullen kopen voor het geval dat. Gebrek aan basisbehoeften, daar scheen mijn leven uit te bestaan. Maar terwijl ik daar stond in het felle, fluorescerende licht van de winkel en de wijn begon uit te werken raakte zijn belediging me als een zweepslag. Ik vroeg mezelf af waarom ik nog steeds dit soort grofheid van mannen pikte. Hoe kon ik zo op de goede weg blijven?

Ik liep de winkel uit op Eighth Avenue en ontdekte dat de Fransman weg was.

==

Ik heb eens gehoord dat verkopers in luxewinkels de koopkracht van een klant inschatten door naar zijn schoenen en horloge te kijken. Deze twee dingen zijn zogezegd de betrouwbaarste indicatoren voor rijkdom. Als de schoenen en het horloge genoeg status hebben, dan biedt de verkoper vriendelijk zijn diensten aan. Als dat niet zo is, dan krijgt de klant niets meer dan een kille blik.

Ik kende de overijverige aandacht van verkopers en ik kende de kille blikken. Ik had niet beseft dat mijn horloge er niet langer mee door kon. Tijd had ironisch genoeg zijn tol geëist van mijn eens zo prestigieuze polshorloge.

Mijn poging om de schijn op te houden had zijn eindstation bereikt met dit droevige en onthullende voorval in het restaurant. En hoezeer ik ook erin wilde blijven geloven toen ik aan de telefoon hing met mijn vriendinnen en mezelf beschreef als ‘slachtoffer’ van de verdwenen Fransman, wist ik dat het niet zo was. Ik was slechts het slachtoffer van mezelf. Dit bleek veel moeilijker te verteren. Want toen ik de zaken op een rijtje zette, kwam ik op het volgende uit.

Terwijl ik me in een huwelijk had gestort, had ik mijn financiële welzijn aan dat van mijn man verbonden, en in mijn daaropvolgende serieuze relatie ging het al niet beter. En hoewel Thomas echt van me had gehouden en voor me had gezorgd en me gevangen hield in zijn veilige armen, werd ik de klassieke vogel in de gouden kooi, het soort dat niet meer zingt, wegkwijnt en vergeet hoe hij moet vliegen. Ik wilde niet op dezelfde voet verdergaan, maar op middelbare leeftijd was het moeilijk om een ander pad in te slaan. En toch was het duidelijk dat ik geen mogelijkheden meer had. Ik wilde geen eigendom van iemand zijn, gekocht worden of geconsumeerd. Ik wilde een relatie die gebaseerd was op liefde en wederzijds respect en niet een die gestoeld was op behoeftigheid, of waarin ik een surrogaatmoeder moest zijn of seksueel of financieel overheerst werd.

Ik had al veel verschillende levens- en winkelstijlen uitgeprobeerd. Misschien kwam mijn verlangen om te shoppen wel voort uit de wens zelf een product te zijn. Hoe kon ik anders in contact met mezelf komen? Niet langer consument, slechts geconsumeerd worden, zo keek ik ertegenaan.

Als ik een moment had uitgetrokken voor het bestuderen van mijn creditcardoverzichten, zou ik me hebben gerealiseerd dat de consumptie veel hoger was dan ik dacht. De rentetarieven lagen op een duizelingwekkende 36 procent en ik was te bang om een telefoontje te plegen om zelfs maar te vragen waarom dat zo was.

Het verschilde niet veel van het gedrag van andere verslaafden die meestal erg slim zijn en iedereen om hen heen voor de gek weten te houden, heel goed wisten wat ze wel en niet moesten doen, maar er een heimelijk genoegen in schiepen om zich weer in hun verslaving te storten, erin te verzinken, zich eraan over te geven en er dan later weer spijt van te hebben.

Ik had het breekpunt bereikt.